Volkomen eigenzinnig, tegendraads, telkens verrassend en onnavolgbaar. Dat zijn een paar van de kenmerken van architect en kunstenaar Herman Zeinstra, die op 29 september 2024 overleed. Met hem verliezen we, en verliest Amsterdam, een bijzondere ontwerper, een docent en een vriend voor velen. Zeinstra was samen met zijn vrouw Liesbeth van der Pol oprichter van Atelier Zeinstra van der Pol, het huidige Dok architecten. Ook gaf hij jarenlang les aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Daarvoor echter al was hij opgevallen door enkele bijzondere projecten die hij als eenmansbureau in de hoofdstad had opgeleverd.
Zeinstra startte met een praktische opleiding: door een vader die timmerman was en later op de ambachtsschool en de HTS. De liefde voor het maken en een groot bouwkundig inzicht vinden ongetwijfeld hier hun oorsprong. Zijn bijzondere architectuur is echter niet denkbaar zonder zijn ontwikkeling als beeldend kunstenaar die hij in de jaren ’60 en ’70 doormaakte in Israël. Tentoonstellingen van zijn werk reikten van Tel Aviv tot in New York en hij wordt beschouwd als een van dé representanten van de Israëlische zero-beweging. De sterke ritmiek, verschoven patronen, onverwachte dimensies en bijzonder materiaalgebruik zijn opvallende thema’s in zijn architectuur die direct voortkomen uit die periode. Deze thema’s geven zijn werk ook een opvallende artistieke kracht die zich onttrekt aan banale functionaliteit.
Een goed voorbeeld is zijn eigen woonhuis aan de Oude Schans (1975) dat zich enerzijds moeiteloos voegt in de reeks van individuele Amsterdamse grachtenpanden, maar tegelijkertijd een onnavolgbaar spel speelt met verschillende lagen, ritmes en maten. Een lichtgrijs betonnen scherm staat licht hellend, ‘op de vlucht’ net als de klassieke buurpanden, los voor het volume erachter. Deze markante voorgevel is een wonderlijke combinatie van contextuele architectuur en een totale eigenheid. Het pand is al tijdens het leven van de architect benoemd tot gemeentelijk monument. Uit begin jaren ’80 vallen de slimme invullingen op van open gaten voor corporatie Lieven de Key. Waar de bedoeling was op de verschillende locaties industrieel en modulair te bouwen uit oogpunt van efficiëntie, weet Zeinstra dit principe om te vormen tot een ritmisch spel van panelen, glas en baksteen. Aan de Jacob Catskade maken een uitkragend metalen balkon en een ogenschijnlijk achteloos op het dak weggelegde hijsbalk -weer zo’n Amsterdams motief- van de modulaire opgave een monumentale hoekoplossing die tegelijkertijd een glimlach teweeg brengt.
Ontwerpen begon voor Herman Zeinstra met kijken. Wat maakt de Amsterdamse grachten zo mooi? Wat doet een gebouw met mij? We ontdekten ooit samen in Basel de eerste projecten van het toen nog onbekende duo Herzog & de Meuron. Conceptueel, met veel aandacht voor materiaal en detaillering. Herman zag onmiddellijk de kwaliteiten. Architectuur diende de emotie, was zijn opvatting. Daarnaast las hij veel: in de weekenden had hij de rust zich te verdiepen in wetenschap, filosofie en architectuur. Mede door dat lezen vatte hij grote bewondering op voor Louis Kahn. Het credo van deze eveneens laat tot bloei gekomen architect, ‘ruimte, licht en ordening’ was Herman op het lijf geschreven. Hij was en bleef een architect van het schetsen. Door eindeloos tekenen, meestal met een grote Montblanc vulpen, smeedde hij zijn ideeën tot ontwerpen van grote coherentie. Alles hing met alles samen. Door de combinatie van kennis en zijn onbevangen blik bleek hij ook een uitstekend docent. Met rustige tegenspraak, verrassende inzichten, door te luisteren en te vragen en door zijn inspirerende verhalen heeft hij vele leerlingen geholpen zichzelf te ontwikkelen. Zonder dwang, maar met een uitdagende nieuwgierigheid.
Het zag er rond 1988 niet naar uit, maar de ontmoeting met Liesbeth van der Pol in dat jaar opende een nieuwe wereld, een nieuw bureau en enorme schaalsprong in het werk van de beide oprichters van Atelier Zeinstra van der Pol. Beiden maken autonoom heel verschillende ontwerpen maar overleggen wekelijks over hun projecten en hun vak. Veel woningbouw, prijsvragen waar het ontwerpplezier van af spat, en af en toe een bijzonder utiliteitsgebouw, zoals het telecommunicatiecentrum op IJburg, dat op een kale opgespoten vlakte is gebouwd als een translucide baken of een kantoor in Sloten. Los van steeds verschillende materiaaltoepassingen blijven de thema’s herkenbaar: ritmiek, geleding, de combinatie van horizontale en verticale maatsystemen en opvallende bouwkundige details. Daar komt gaandeweg een aspect bij: naast het altijd openlijk nastreven van schoonheid en van een architectuur die mensen beweegt, ontstaat steeds meer gevoel voor de sociale rol die gebouwen spelen en voor de bijzonder manier waarop zij functioneren. De appartementen aan het Timorplein laten niemand onberoerd, maar naast hun specifieke expressie dragen ze ook bij aan de context, aan het karakter van het plein en de trots van de buurt. Maar het beste voorbeeld van deze gevoeligheid voor het functioneren is waarschijnlijk het crematorium in Haarlem. Herman vroeg zich daarbij af waarom een begrafenis vaak zoveel bevredigender is dan een crematie: op dit hypersensitieve moment staan onze zintuigen open voor de omgeving: de dag, het weer, de natuur, de geluiden uit de omgeving. Dat herinneren we ons bij het ritueel van afscheid. Hij ontwierp dan ook geen gesloten doos, maar een grotendeels glazen ‘barn’ in een binnenhof, omringd door hoge bomen. Het hele repertoire van ritmiek, orde, licht en bijzondere detaillering is hier optimaal te zien. Revolutionair is de mogelijkheid dat de familie de kist wegbrengt -als naar een graf- naar de voorzijde van de ovens, die heel monumentaal met wit marmer zijn bekleed. In deze ambiance, op een prachtige dag met de geluiden van vogels en de nabijgelegen sportvelden, vond zijn afscheid plaats. Precies zoals hij het bedoeld had.
Architectuur is een vak dat teleurstellingen met zich meebrengt. Vriend Gerrit Smienk citeert in zijn boek over Palladio de verzuchting: ‘de architect is regelmatig verplicht zich te schikken naar de wensen van degenen die hem betalen in plaats van te [kunnen] doen wat hij zou moeten doen’. Eigenzinnigheid helpt in zo’n geval maar af en toe. Voor Zeinstra moet het einde van het Scheringa-imperium in 2009 en het stopzetten van zijn museum in Opmeer een flinke klap zijn geweest. Gelukkig wordt het complex, dat jaren als nobele ruïne in het Noord-Hollandse landschap stond, nu door Dok omgebouwd tot appartementen. Maar ook zonder voltooiing van dit meesterstuk laat Herman Zeinstra een prachtig, rijk en divers oeuvre na dat hem lang zal overleven. De laatste jaren keerde hij in alle rust terug naar het solistische, autonome tekenwerk. Dat lijkt er met de jaren alleen maar vitaler en krachtiger op te zijn geworden. Het is te hopen dat ook dat deel van zijn werk de weg naar de buitenwereld nog zal vinden.