Marc Reniers Observatie #1

De wurggreep van de installaties

15.07.19 Marc Reniers 10 minuten lezen

Onze derde Architect in Residence van 2019, Marc Reniers – architect en medeoprichter van M3H – doet in de zomermaanden onderzoek naar de woningplattegrond en doet hier tweewekelijks verslag.

De zomer is begonnen; het startpunt voor mijn Architect in Residence-periode voor Architectuurcentrum Amsterdam. In de afgelopen drie maanden heeft Do Janne Vermeulen ons meegenomen in haar zoektocht naar de invloed van data op het ontwerp van gebouwen en steden. Ondanks haar pogingen de dialoog en thematiek van Smart Cities richting de ontwerp-kant te sturen ging het vaak over de impact van data-techniek op de maatschappij. Ethische kwesties bleken prangender dan esthetische.

Digitaal slot
Dat dergelijke techniek ook op een heel basaal niveau impact heeft op woongeluk ondervond een van mijn collega’s. Sinds kort woont hij in een nieuw gebouw aan het IJ. Niet alleen een prachtig architectonisch ontwerp maar ook voorzien van allerlei handige technische snufjes. Bewoners hebben geen metalen sleutel meer, maar een zogenaamde ‘druppel’, een chip die zo geprogrammeerd is dat enkel de deuren waar jij naar binnen mag opengaan. Zoals alle techniek kan ook deze digitale sleutel kapot, en dan blijkt nieuwe technologie weinig efficiënt. Want is een gewone sleutel of slot stuk, dan is er in Amsterdam binnen tien minuten een slotenmaker beschikbaar die je uit de brand helpt. Als de ‘druppel’ niet meer werkt en de eigen voordeur niet meer open kan, blijkt er na wat appen en bellen maar één ICT-sloten-specialist te zijn die kan helpen. Omdat deze man uit België moet komen betekent dit 6 uur wachten voor je je huis weer kunt betreden. Technische snufjes zijn niet altijd een vooruitgang.

Waarde van een goede woningplattegrond
Ook niet wat betreft de woningplattegrond. Over dit klassieke onderwerp in de architectuur doe ik al jaren onderzoek. Ik wil daarom mijn Architect in Residence-periode benutten dit onderzoek te actualiseren en een aantal observaties te delen. Bewustzijn vergroten over de waarde van een goede plattegrond is belangrijk omdat naast techniek ook andere factoren van steeds grotere invloed zijn op de wijze waarop we woongebouwen en woningen organiseren. Bijvoorbeeld economische ontwikkelingen, de schaarste aan ruimte in de stad, de veranderende mobiliteitsbehoefte, het groeiende belang van duurzaamheid, een wijzigende samenstelling van de bevolking, veranderende levensstijlen, et cetera.

‘Formats for Living’
In de plattegronden van de nieuwe woongebouwen die we maken zie je deze ontwikkelingen terug. Maar die wederkerigheid is geen vanzelfsprekendheid. Want vaak domineren in de woningbouw kwantitatieve aspecten, zoals productieaantallen of verhoudingen tussen de te realiseren financieringscategorieën. En als het over kwaliteit gaat wordt vaak de architectonische verschijningsvorm bedoelt. De plattegrond blijft vaak onbesproken, terwijl deze een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van wonen is. Door onderzoek te doen naar de woningplattegrond steek ik de thermometer in de Amsterdamse woningbouw. Inspiratie hierbij is het boekje ‘Formats for Living’ (Arcam, 1999) dat twintig jaar geleden verscheen en een waardevol overzicht geeft van de woningbouwproductie uit die jaren. Net als nu op een moment dat de woningproductie aan een grote sprong voorwaarts bezig is. Toen met de ontwikkeling van onder andere de Amsterdamse IJ-oevers en het Oostelijk Havengebied. De rijkdom aan woningplattegronden die geïsoleerd op het niveau van de woonunit worden getoond, getekend op dezelfde schaal en in dezelfde stijl, is voor mij nog steeds een bron van inspiratie.

Typische plattegronden
Mijn ambitie is om eenzelfde soort overzicht te maken, een kwalitatieve analyse van typische plattegronden van de belangrijkste woongebouwen van de afgelopen jaren. Om tot een objectieve selectie te komen op basis van kwaliteitsafwegingen heb ik de genomineerde woongebouwen van de Zuiderkerkprijs en de Amsterdamse Architectuurprijs (A.A.P.) van de afgelopen vijf jaar geselecteerd, aangevuld met een aantal (nog niet gejureerde) recente, spraakmakende woongebouwen. Dit levert een lijst op met ruim 30 Amsterdamse woongebouwen, die verschillend zijn in grootte, locatie, architectuur, opdrachtgeverschap, financieringscategorie, et cetera. Ze vormen zo een representatieve doorsnede van de Amsterdamse woningbouwmarkt. Van elk project zijn, naast wat algemene informatie, de kleinste, grootste, de meest bijzondere én de meest voorkomende plattegrond verzameld. Alles getekend in dezelfde stijl als de Arcam-pocket uit 1999. Dit levert dus circa 120 plattegronden op, met stuk voor stuk een interessant verhaal.

 

Rol van installaties
Een direct zichtbare observatie grijpt terug om het thema waarmee ik dit stukje begon: techniek. En dan specifieker de installatietechniek. Als je namelijk naar deze nieuwe plattegronden kijkt, valt meteen de hoeveelheid installatieruimte op. Grote bergruimtes voor het plaatsen van installaties en dikke kokers en schachten voor de aan- en afvoer van leidingen. De oorzaak dat installaties een grote rol opeisen in de woning zijn de steeds scherper wordende eisen voor energieprestaties en duurzaamheid. Die leiden tot steeds meer en grotere installaties. In een doorsnee woning uit de periode 1995-1999 nemen de installaties en bijbehorende schachten en dergelijke zo’n 1 à 1,5 m2 in beslag. In een woning van nu is dat ongeveer 3 à 4 m2.

Dit verschil wordt nog aanzienlijker als je een andere observatie in deze vergelijking meeneemt, een waar ik een volgende keer dieper op in wil gaan: de opmars van de kleinere woningplattegrond. Was de grootte van een gemiddelde woning in 1998 nog 102 m2, nu (2018) is dat 58 m2 (!), waardoor het procentuele ruimtebeslag van techniek is gegroeid van 1 à 1,5% in 1998 tot ca. 6 % nu.

Een ‘ontembare’ zelfsturende machine
Naast het bovenstaande kwantitatieve verschil is er ook een ander verschil, met een meer kwalitatieve invloed op de plattegrond van de woning. Door de dominante positie van installatietechniek in de plattegrond, zijn de indelingsmogelijkheden van de woning steeds minder vrij. In huizen met cv-ketels en mechanische ventilatie-units zijn de afvoerkanalen bij voorkeur recht boven elkaar gepositioneerd. Maar er zijn geen aanvoerkanalen en de positie van het apparaat zelf is ook redelijke flexibel. Bij moderne installaties moeten de kasten van de stadsverwarming boven elkaar worden geplaatst, net zoals de af- én aanvoer van ventilatie met warmteterugwinning (WTW). Daarnaast moet de positie van de installatie-units in de woningen ten opzichte van de schachten met aan- en afvoeren vrijwel altijd dezelfde zijn. Daarmee ontstaan niet alleen meer schachten en grotere installatieruimtes, ook is de positie en vorm van de opstelruimtes van de installaties daarmee op boven elkaar gelegen verdiepingen identiek. Ook de plek van de keuken en de badkamer hangt hiermee samen. Niet alleen worden de indelingsmogelijkheden van de woning steeds kleiner, ook neemt de directe invloed van de bewoner op de techniek af. De ingewikkelde (zelfsturende) ventilatie- en verwarmingsinstallatie gaat namelijk zijn eigen gang. Kortom: de installatieruimte neemt steeds meer ruimte in en wordt steeds meer een ‘ontembare’ zelfsturende machine waar de bewoner nauwelijks grip op heeft.

Indelingsvrijheid
Aan de architect de uitdaging te ontkomen aan deze wurggreep van de installatietechniek. Een voorbeeld van een woongebouw dat daarin slaagt is Patch22. Hier is een collectief warmteopwekkingsysteem buiten de woning gesitueerd en zijn verhoogde installatievloeren in de woningen geplaatst, waardoor er meer vrijheid in het indelen van de woningplattegronden ontstaat. Dit maakt dat de bewoner de positie van de keuken, het toilet, de badkamer en dus de positie en afmetingen van de leef- en slaapruimtes weer zelf kan bepalen. Daarnaast is het collectieve verwarmingssysteem een installatie die door het collectief zelf beheerd wordt en niet door een instantie die via een app oproepbaar is. Dergelijke oplossingen lijken vooralsnog alleen bereikbaar voor vrije-sector-koopwoningen. De overige 80% van de te realiseren woningen in Amsterdam is helaas voorlopig nog verwikkeld in een worsteling met de dominante invloed van de techniek. Het is allemaal te zien in de plattegronden.

 

Marc Reniers werkt in dit onderzoek samen met architect Jan Loerakker (LOA).

Het onderzoek werd financieel ondersteund door

Website by HOAX Amsterdam