Als de afgelopen weken iets duidelijk hebben gemaakt, is het wel hoe snel onze vaste waarden en ideeën achterhaald kunnen raken. Dat geldt ook voor architectonische begrippen. Arcam is begonnen met een inventarisatie daarvan en beschouwing daarop.
Terwijl theologen zich buigen over de vraag of het Coronavirus wel of niet een straf van God is, hebben (landschaps)architecten en stedenbouwkundigen hun eigen heilige huisjes te herbouwen. Eén daarvan is het Publiek Domein, onderwerp van gesprek in deel #2 van Architectonisch herijken.
Van Jane Jacobs tot Saskia Sassen – publieke ruimte gaat allereerst over de concentratie van mensen, ontmoeting, winkels. Nu de Amsterdamse straten leeg zijn en de openbare gebouwen verlaten, zijn ze verrassend genoeg prima te beschrijven aan de hand van dystopische visies op de netwerksamenleving en de identiteitsloze stad, zoals die in de jaren ‘90 in zwang waren.
‘De ruimte van de hypermoderniteit […] heeft slechts te maken met individuen (klanten, passagiers, gebruikers, toeschouwers) maar deze worden slechts geïdentificeerd, gesocialiseerd en gelokaliseerd […] aan de in- en uitgang. […] Het sociale spel lijkt zich elders af te spelen.’* Dit fragment over niet-plaatsen van Marc Augé (1994) past wonderwel bij onze hedendaagse beleving van de gemiddelde supermarkt. En het is alsof Rem Koolhaas gisteren naar buiten keek, toen hij in 1995 schreef: ‘De generische stad is wat overblijft als grote stukken van het stedelijk leven zijn overgegaan naar cyberspace. Ze is een plek van zwakke en langgerekte gewaarwordingen, schaarse emoties, discreet en mysterieus als een grote ruimte verlicht door een bedlampje. […] Wat de generische stad bijeenhoudt, is niet een aanmatigend publiek domein […] maar het residuele. De straat is dood.’*
Dan helpt het als sociaal verdunnen ook leuk kan zijn. Balkonscenes beleven een revival. De Sweets-hotels zijn gewoon open. Frank Suurenbroek, Ivan Nio en Martijn de Waal verzamelden wereldwijd prachtige voorbeelden van lichtontwerp, responsieve installaties en kunst om looproutes te beïnvloeden, contact en veiligheid te bevorderen, en nieuwe ruimtes te creëren tijdens daluren in de openbare ruimte. Dat kan ook analoog, zoals het fenomeen “Gangbingo” bewijst. Een normaliter grauwe, onpersoonlijke gang in een verzorgingshuis wordt op slag omgevormd tot een levendige speelhal op het moment dat alle bewoners in de deuropeningen verschijnen. Briljant.
* Citaten uit “Dat is architectuur”, Hilde Heynen e.a. (2001)