Vijftien jaar impactvolle architectuur in Amsterdam

09.03.23 Marieke Berkers

In 2022 keken we terug op 15 jaar Amsterdamse Architectuurprijs (AAP). In aanloop naar de uitreiking van de AAP 2023, delen we de column die architectuurhistoricus Marieke Berkers voor de publicatie ’15 jaar Amsterdamse Architectuurprijs’ heeft geschreven.

 

Vijftien jaar impactvolle architectuur in Amsterdam

Vijftien jaar Amsterdamse Architectuurprijs brengt ons terug naar startjaar 2008, naar een stad die zich in een staat van algehele grote verbouwing bevond. In die zin lijkt er weinig veranderd vergeleken met nu. Overal werd gebouwd, van nieuwbouwprojecten in Overhoeks in Noord, ontwikkelingen op IJburg en rondom de knopen van de in aanleg zijnde Noord/Zuidlijn, tot vernieuwingsopgaven in de tuinsteden en Zuidoost. Zo’n overvloedige bouwpraktijk leverde flink wat gebouwen op die interessant waren onder de aandacht te brengen. En dus besloot Arcam om jaarlijks een pocket uit te brengen met de best-of en een duiding van de nieuw opgeleverde architectuur. Als kers op de taart bedacht het architectuurcentrum de Amsterdamse Architectuurprijs, de AAP. Zo’n jaarlijkse prijs, waarbij een jury een beargumenteerd oordeel velt over de impactvolle architectuur van dat moment, moest de discussie over architectuur, kwaliteit en opdrachtgeverschap een extra stimulans geven. Wat is de oogst van vijftien jaar Amsterdamse Architectuurprijs? En hoe reflecteerde de AAP een breder stadsgesprek over hoe we kwaliteit in de stad nastreven en waarom goede architectuur belangrijk is?

Bij de start van de Amsterdamse Architectuurprijs in 2008 koos Arcam ervoor zelf de longlijsten van genomineerde projecten voor te bereiden. Een jaarlijks wisselend gezelschap van architecten, onderzoekers en/of critici van drie vrouw/man sterk kreeg de taak de projecten te beoordelen. De jury moest nadrukkelijk naast een nationaal ook een internationaal gezicht hebben. Het idee was dat het betrekken van expertise van buiten de kans vergrootte dat het commentaar onbevooroordeeld, fris en verrassend zou zijn. Later werd bij het scouten van internationaal jurytalent minder ver over de grenzen gekeken en werden in Nederland werkzame architecten met een buitenlandse achtergrond of Vlamingen betrokken.

Het internationale karakter van de jury was een tijdje zoek, maar de bij aanvang zo gewenste diversiteit in jurysamenstelling werd op een andere wijze ingelost. De laatste jaren streeft Arcam bij de keuze van juryleden naar een goede representatie van de diversiteit die onze maatschappij kleurt. Ook is de jury verbreed wat betreft de achtergronden van leden. Waren het lange tijd architecten en architectuurhistorici die samen in conclaaf gingen, in 2019 schoof een ontwikkelaar-belegger aan en in 2021 de wethouder Wonen van buurgemeente Zaanstad.

De scope van de jury werd ook verbreed door vanaf 2015 een publieksjury aan te stellen, onafhankelijk van de vakjury. Dit levert een heel eigen dynamiek op. Niet zelden, zo valt uit de juryrapporten te lezen, overleeft een eerste enthousiaste verzameling van persoonlijke voorkeuren van juryleden een diepgaand juryberaad niet. Tijdens zo’n discussie komt dan plots een heel ander project bovendrijven. Dat is vaak de uitkomst van het in samenspraak beantwoorden van de vraag ‘wat is de impact van een project op de leefomgeving van mensen in de buurt en de leefbaarheid in de stad?’ De publieksjury’s lijken daarmee de meerstemmigheid van de stad te representeren. Het resultaat is dat de projecten die de stad en haar bewoners dienen vaak in de prijzen vallen. Een mooi voorbeeld is het Artisplein van landschapsarchitect Michael van Gessel, waarbij de dierentuin de stad een stukje publieke ruimte van hoge kwaliteit cadeau deed, of Rhapsody in West van TANGRAM, waarbij een intensief participatieproces werd opgetuigd met als uitkomst een in de buurt breed gedragen gebouwcomplex. Of een gebouw als Westbeat van Studioninedots, dat de grens tussen twee stadsdelen wil beslechten, onder meer door middel van een genereuze plint vol programma.

Schuivende criteria

De subtiele verschuivingen in de selectiecriteria die Arcam en de jury’s van de AAP de afgelopen vijftien jaar definieerden, laten zien dat de architectuurprijs gaandeweg politieker van aard is geworden. Een constante is de gerichtheid op architectonische kwaliteit in de vorm van innovatie en vakmanschap. De beweging zit hem in de steeds grotere nadruk op het belang van architectuur, die naast ruimtelijke ook agenderende impact heeft. Vergelijk bijvoorbeeld de criteria van 2009 met die van 2015 en 2021. In 2009 ondernam de vakjury een zoektocht naar kwalitatief hoogstaande inpassingen, naar inventieve oplossingen, naar energie en uitstraling, naar elegantie en integriteit. In 2015 baseerde de jury haar eindkeuze vooral op het criterium ‘representatie van de tijdgeest’. Ze riep het project Klussen aan de Klarenstraat tot winnaar uit, een project dat aansloot bij gesprekken in het vakgebied over de nieuwe rol van de architect, maar ook van de burger. En in 2021 wilde de vakjury nadrukkelijk een signaal afgeven aan de gemeente: ‘zie wat mogelijk is wanneer architecten en opdrachtgevers de ruimte krijgen’. Prijswinnaar Westbeat liet zien wat een rijke architectuur dat kan opleveren.

Ook het gesprek over architectuur is in de loop der jaren politieker van karakter geworden. Dat is niet vreemd, gezien de thema’s die in de periode 2008 tot heden het debat domineren. Deze hebben naast ruimtelijke impact ook economische en maatschappelijke impact, denk aan onderwerpen zoals duurzaamheid, inclusiviteit of participatie. In de stad kwamen er verschillende podia bij waar ruimtelijke vraagstukken in hun breedste, politieke context en veelal op een hoog abstractieniveau werden besproken, dikwijls met politieke partners. Dit is bijvoorbeeld Pakhuis de Zwijger dat in 2006 zijn deuren opende. Bovendien was met het graven van al die bouwputten rond 2008 de strijd om de ruimte losgebarsten. Van wie is de stad en hoe ontwikkel je een stad in balans? Het waren vragen die gesprekken domineerden en nog steeds reuze actueel zijn.

In deze context is een prijs als de AAP van essentieel belang bij het voeren van een opbouwend en scherp debat over kwaliteit en architectuur. Daarbij is de concreetheid van de architectuurprijs van grote waarde. De beargumenteerde lijst van nominaties voorziet het debat namelijk van goede, uitgevoerde voorbeelden. Hoe geef je bijvoorbeeld een begrip als inclusiviteit vorm, vertaald in architectuur of stedenbouw? Na zo’n oefening zie je pas echt wat zo’n thema betekent voor architectuur, het aanzicht van een buurt of het functioneren van een stad. Soms tikte de jury ontwerpers en opdrachtgevers op de vingers: als een thema zoals inclusiviteit bijvoorbeeld bleef hangen in holle frasen. Het zijn opmerkingen die steeds stimulerend zijn bedoeld en de vakwereld aansporen te zoeken naar nog intelligentere uitwerkingen van concepten, tot en met het laatste detail aan toe.

Knellende woonopgave

Welke onderwerpen kwamen zoal aan de orde, de oogst van vijftien jaar Amsterdamse Architectuurprijs overziend? Bij zo’n beschouwing is het interessant om te kijken welke projecten de prijs kregen, maar ook welke projecten (net) niet. Opvallend is dat verreweg de meeste van de in totaal 259 genomineerde gebouwen in de categorie ‘wonen’ vallen: maar liefst 45%. En dan reken ik de projecten met een gemengd programma niet eens mee. Vervolgens is het opmerkelijk dat slechts tweemaal in vijftien jaar een project in de categorie wonen er met de vakprijs vandoor ging: in 2010 4 Torens Osdorp van Wiel Arets Architects en vijf jaar later Klussen aan de Klarenstraat van Vanschagen Architecten.

De juryverslagen tonen hoezeer er door architecten en opdrachtgevers wordt geworsteld om de Amsterdamse woningbouw van voldoende kwaliteit te voorzien. “De indruk ontstond dat de woningbouw als inspiratiebron zijn grootste kracht verloren leek te zijn”, tekent de jury in 2008 op. Een jaar later: “de woningbouw van nu [is] er niet evident beter op geworden.” In 2011 wordt “de kwaliteit van de woningbouw weinig progressie toegeschreven” en recent, in 2020, merkt de jury op dat ze sociale woningbouwprojecten bij de nominaties mist.

De omstandigheden rondom de woonopgave zijn dan ook niet ideaal. In vakbladen en debatten wordt veelvuldig de zorg gedeeld dat de woningbouw gekenmerkt wordt door repetitie en standaardisatie van verschillende componenten, veelal in relatie tot door opdrachtgevers gewenste lage bouwkosten. Dat komt de kwaliteit van de architectuur niet ten goede. Wat ook niet helpt, is de verhuurdersheffing op corporatiewoningen die verhuurders van sociale woningbouw vanaf 2013 te verstouwen krijgen. De heffing zorgde ervoor dat de Rijksoverheid miljarden euro’s per jaar int uit de inkomsten van woningcorporaties, waardoor er weinig budget overbleef voor investeringen in vernieuwing, renovatie en kwaliteit.

Maar hoezeer de jury’s de vinger steeds weer op deze zere plek van de bouwpraktijk legden, ze prezen ook de projecten waarbij men er toch, ondanks alles, in slaagde kwaliteit te leveren. Neem de corporatieblokken aan de Tugelaweg van M3H Architecten in opdracht van Ymere. De jury prees de zorgvuldigheid waarmee dit project op sociaal, artistiek en architectonisch niveau werd uitgevoerd. Of de kwaliteitsimpuls die Korthtielens architecten en Wingender Hovenier Architecten in 2012 voor elkaar kregen met hun project Lommerrijk in Amsterdam Nieuw West, onder meer vanwege de kwaliteit van materiaalgebruik en detaillering. Ook blijkt dat in de crisisjaren de duurdere woningbouw goed werd uitgewerkt. Een aantal particuliere huizen springt eruit, zoals Villa Belzen & Doucet van Paul de Ruiter, Huis IHKB2 van MIR architecten, Rieteilandhuis van Hans van Heeswijk architecten of Villa Kavel 01 van Studioninedots.

Excelleren in transformeren

Hét type gebouw dat steeds dominanter op de lijstjes van genomineerden voorkwam, is het transformatieproject. Denk bijvoorbeeld aan de transformatie van het voormalige GAK-gebouw naar betaalbare studio’s, de Tandwielenfabriek achter de Nieuwmarkt naar een woningencomplex, de Augustanakerk van de Diaconie van de Evangelisch-Lutherse Gemeente naar een hof met zorgwoningen van Ponec de Winter of de transformatie van metrolijn Oostlijn door GROUP A. Zij gingen voor dit infraproject ondergronds aan de slag met het verbreden, opschonen en toevoegen van componenten met als gevolg een frisse, beter functionerende lijn.

Wie in de loop der jaren het transformeren als thema belegen vond worden – want hoe langer hoe meer standard procedure in de verdichtende stad – werd met de winnaar van 2020 prettig wakker gekust. Met het normaliseren van opgaven is de tijd rijp voor excelleren, zo toont de AAP. Het Trippenhuiscomplex van Office Winhov, Rijksvastgoedbedrijf en de KNAW is een 15 voorbeeld van een nieuwe manier van restaureren: niet contrasterend, niet historiserend, maar vanzelfsprekend, aldus de jury. Daarmee werd de lat wat transformatieprojecten betreft voor altijd hoog gelegd. De prijswinnaar als nieuwe standaardmaatstaf, die anticipeert op kwaliteit in de toekomst. Daar heb je als stad wat aan.

Nieuwe rollen

De economische crisis zorgde voor een dip in de bouwproductie, maar ook voor ruimte voor het experiment. Wethouder Maarten van Poelgeest riep dan wel een bouwstop uit in 2010, maar gaf ook ruimte voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap en zelfbouw, met projecten zoals de Ceuvel van Space&Matter, DELVA Landscape Architecture, Studio Valkenier, Smeelearchitecture, Jeroen Apers.Architect en Metabolic of Schoonschip van onder meer Space&Matter als gevolg.

De luwte in productie bood tijd om de eigen rollen te overdenken. Dat sorteerde effect op termijn. Met het in 2017 genomineerde gebouw PATCH22 durfde FRANTZEN et al architecten het bijvoorbeeld aan een risicovolle rol op zich te nemen. Architect Tom Frantzen ontwikkelde het gebouw met zijn bedrijf Lemniskade Projecten in eigen beheer en bevroeg tijdens het ontwikkelproces continu de bestaande wet- en regelgeving en vulde deze creatief in. In hetzelfde jaar ging een ander gedurfd project er met de vakprijs vandoor: de Tijdelijke Rechtbank van Amsterdam van cepezed. Ook hier was de architect risicodragend, want verantwoordelijk voor de herplaatsing van het circulaire gebouw op een andere locatie. Hier leverde het circulaire concept zowel een nieuwe bouwtypologie op als een nieuw proces. In 2018 vond de jury met Ru Paré Community van BETA office for architecture & the city, Elisabeth Boersma en Dijk&Co een project dat als voorbeeld dient voor hoe men op een goede manier kan omspringen met de participatiemaatschappij.

Hybridisering

Ten slotte valt op hoezeer de architectuur hybridiseert. De gewenste gemixte stad krijgt op gebouwniveau vorm nu er steeds meer gebouwen met een gemengd programma ontstaan. Daarbij gaat het vaak niet alleen over het mengen van programma, zoals wonen, werken en recreëren, maar ook om het mengen van doelgroepen. Bij Project Pontkade uit 2021 van de Architekten Cie. bijvoorbeeld zorgt een mix van functies en de afwisseling in gevelmateriaal voor de levendigheid. Een ‘kadecultuur’ in plaats van een kade met een woongebouw, werkgebouw en winkel. Het dit jaar genomineerde project Spaarndammerhart van Korthtielens architecten en Marcel Lok architects biedt bewoners van de woningen en de buurt, naast een natuurinclusief gebouw – daar wordt de hele stad gezonder van – een collectief groen hof. Niet alleen werkten alle disciplines hier intensief samen, DS Landschapsarchitecten maakte ook deel uit van het ontwerpteam en Martijn Sandberg ontwierp openbare kunst. Ook de dierenwereld krijgt hier de ruimte.

Openluchtexpositie

De lijst van prijswinnaars van de afgelopen vijftien jaar laat zien dat de verschillende jury’s graag publieke gebouwen in het zonnetje zetten, zoals het Scheepvaartmuseum, het Rijksmuseum, brede school De Kikker, Amsterdam University College, de synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam, het Noorderparkbad, de Tijdelijke Rechtbank, cultuurgebouw Ru Paré Community, de Noord/Zuidlijn, het Trippenhuiscomplex of Westbeat. De passages in de juryverslagen die over dit soort gebouwen gaan, leveren bovendien de meest levendige en lyrische stukjes tekst op. De beschrijving van het prachtige licht en materiaalgebruik van de sjoel van de synagoge van SeARCH maakt nieuwsgierig en nodigt uit om zelf eens een kijkje in de synagoge te nemen. Het geprezen houten plafond van het 16 Noorderparkbad van de Architekten Cie. wil je het liefst zwemmend op de rug gaan ervaren.

De vraag van voormalig directeur Maarten Kloos in de pocket van de eerste AAP-editie uit 2008, of het voornemen van het college van burgemeester en wethouders de internationale positie van Amsterdam te willen verbeteren zichtbaar zou worden in de stad, kan bevestigend beantwoord worden. De line-up aan prijswinnende projecten staat wat betreft kwaliteit nog fier overeind. Enkel het wooncomplex 4 Torens Osdorp uit 2010 doet gedateerd aan. En dat is misschien maar goed ook. Het geeft aan dat de woonopgave ondanks strubbelingen een flinke stap vooruit is gebracht, met nieuwe types en beloftevolle experimenten. De collectie van winnaars vormt een waardevolle openluchtexpositie met gebouwen in alle delen in de stad, die het publiek nog altijd toont dat impactvolle architectuur de stad rijker maakt.

PS

Tot slot wil ik graag een enkele voetnoot toevoegen. Voor het betrekken van een jury voor de AAP werd, zoals we al zagen, steeds minder over de grenzen gekeken. Dit is mogelijk een gevolg van teruglopende cultuurbudgetten en corona, maar het is ook een reflectie van hoe we in Nederland steeds meer het vakdebat zijn gaan voeren: introvert, vaak met usual suspects aan het woord, en met gebrek aan een breed scala aan goede voorbeelden van buiten de grenzen. Daarmee loopt het vakgebied het gevaar van navelstaren, met als gevolg minder kans op verrassende gedachten die een impuls kunnen geven aan het denken over kwaliteit, architectuur en het mechanisme van de stad.

Een beetje frisse wind van buiten is wel gewenst nu ook de stad steeds internationaler wordt. Niet alleen in samenstelling van bewoners, maar ook wat architectuur betreft. Kijk maar naar de discussies over hoogbouw of de zoektocht naar nieuwe financieringsmodellen om collectiviteit een plek te geven. Past hoogbouw nu wel of niet bij Amsterdam? Hoe kunnen bewoners meer zeggenschap krijgen over hun directe leefomgeving? In dit soort debatten zou een stem van buiten welkom zijn

Website by HOAX Amsterdam